Vanmorgen vroeg al was het héle kindcentrum in rep en roer. Want de typering van de ‘school’ in de wijk moge gemoderniseerd zijn, het feest dat er wordt gevierd geenszins. Álle kinderen, van voorschools opgevangen peuters tot en met aankomende brugwuppen, niet één uitgezonderd: ze gaan allemaal mee in de optocht. Met juffen en meesters in potsierlijke tenues. En een heuse jeugdprins voorop. De schoolpoort uit, rechtsaf, en dat dan nog vijf keer voordat de schoolpoort weer wordt gepasseerd. Omstanders zoals ik fungeren als vrolijke applausmachine. Nazaten die zwaaiend en zwierend in de ellenlange optocht de trotse toeschouwers weten te vermaken. De rest van de dag zal op deze Strijpse basisschool in het teken staan van carnaval. Schminken, hossen, zingen en dansen.
Ze zullen het leren, deze kleine Brabo’s in Lampegat. Hightech area, startup centre, geopolitieke diamant, Eindhoven moge van alles zijn, maar hier toch gewoon carnavalsplek. Cultuuroverdracht met hoofdletters: vieren, van-, voor- en met iedereen. Sámen. Met de nadruk op dat laatste. Carnaval.
Meer dan vijftig jaar geleden streek ik neer in de Kempen. Het werk lonkte. Toen Carnaval naderde deed een Valkenswaardse collega de wijze en niet mis te verstane oproep: wil je één van ons worden, kom dan mee naar Striepersgat. En aldus geschiedde: ik ging en heb het geweten. Ondergedompeld. Van de Markt naar de Statie en weer terug. En nog een keer, en daarna nog maar ‘ns. Ik ben blijven logeren. Het was fantastisch. Nooit meer vergeten: welkom in Brabant, en meer dan dat.
Nóóit meer weggegaan. Mede dankzij stevige leerervaringen eerder met het feest der zotten in Limburg en Nijmegen, zat ik nu gebeiteld in het land van Hertog Jan. Heerlijk.
Later toog ik met mijn collega’s jaarlijks op carnavalsvrijdagmiddag naar een aanmoedigingsfeest in Zilst, met daarna een afzakkertje in Oers. In Rommelgat werd de jaarlijkse verbroedering vier dagen lang uitbundig gevierd. Gezien en gezien worden, er werd altijd nog weken over nagepraat.
Al in 1928 voelde de Brabantse katholieke literator Anton van Duinkerken de noodzaak een Verdediging van carnaval te schrijven. ‘Niet wie carnaval viert, is veroordeeld een barbaar te worden, maar wie deze viering verwerpelijk acht, heeft grote kans het reeds te zijn’, was één van zijn overpeinzingen. Wat een waarheid schuilt er in deze woorden. Carnaval bindt en verbindt.
De kroeg induiken doe ik niet meer deze dagen, maar het gevoel blijft. Want één ding weet ik zeker: het is er nu kéigezellig. En dat hebben we met z’n allen héél hard nodig….

